We hebben gedurende drie dagen vier bijeenkomsten gehad
over de opzet van de nieuwe cultuurnota. Hoewel van te voren gezegd werd dat de
lijn van de oude nota voortgezet zou worden, leek dat al op de eerste dag niet
te gebeuren. Het ging om één thema en dat was vernieuwen.
Daarbij viel het ons op dat de meeste woorden pas met een
latere concrete invulling betekenis zouden kunnen krijgen. Dit maakte ons
ongerust. Zouden we weer een tijd krijgen, waarin de goede instellingen, die
hun kwaliteit bewezen hebben, naar de achtergrond zouden worden geschoven of
zelfs zouden moeten verdwijnen, terwijl allerlei experimenten de toon zouden
gaan aan geven? De tijd leek tijd rijp voor vernieuwing, maar het goede moest
ook bewaard blijven.
Nu gaat onze zorg enigszins de andere kant op. Bewaken en
bewaren is goed, maar hoeveel ruimte is er dan nog voor de noodzakelijke
vernieuwing? In korte tijd is de
samenleving snel aan het veranderen. Zo zijn de onderlinge contacten door de
ontwikkelingen op digitaal gebied vermeerderd, maar niet geïntensiveerd. Het
wordt steeds moeilijker vrijwilligers te krijgen voor allerlei taken in de
cultuur. Mensen werken steeds meer op gespreide tijden en kunnen zich daardoor
moeilijker vrijmaken als vrijwilliger voor vaste taken.
Het beeld van de vrijetijdsbesteding verandert. Ook de
vergrijzing vraagt om andere culturele thema’s. In theaters en musea zien we
immers steeds meer grijze haren. Daarnaast zijn jongeren niet tevreden met het
culturele aanbod. Wat in deze nieuwe tijd als interessant gevonden wordt, is
vaak maar van korte duur.
Straks in de uitvoeringsnota zal blijken hoe het college
het beleid laat aansluiten op de maatschappelijke ontwikkelingen. Het ziet haar
taak niet meer alleen als financier, maar wil ook zorgen voor het faciliteren
van netwerken en kennisdeling. Als we die lijn in gedachten houden en we kijken
naar andere landen, dan zien we dat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten het
particulier initiatief en de sponsoring van theaters en musea een belangrijke
rol in het maatschappelijk leven spelen.
In verhouding draagt de overheid daar financieel veel
minder bij dan in Nederland. Het lijkt ons niet zuiver te constateren, dat met
meer aandacht van particulieren en bedrijven met als gevolg vermindering van de
investeringen door de overheid de cultuur in Nederland verloren zou gaan.
Kunstsubsidie vanuit de overheid kennen we overigens nog maar ongeveer 75 jaar.
Daarvoor hadden we toch ook een goed cultureel leven? Wij pleiten niet voor
minder financiën voor cultuur, integendeel. Maar de overheid slaagt er minder
in extra inkomsten uit de markt te halen.
Het college zou meer moeten doen om particulieren en
bedrijven nog meer te stimuleren de cultuur in onze provincie te bevorderen.
Ziet het college iets in het meer mee laten financieren van bijzondere
projecten in onze provincie? In de sport
is dit op alle niveaus al heel normaal.
In een motie riepen wij dan ook op om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om in het beleid op te nemen, dat bedrijven en particulieren meer deel nemen aan de organisatie en financiering van culturele projecten.
Cultuureducatie
Het college zet zich in voor cultuurparticipatie,
talentontwikkeling en cultuureducatie zelfs voor kinderen in het
basisonderwijs. Maar ongeveer 60% van de scholen doet niet mee. Gelukkig krijgt
de amateurkunst buiten het onderwijs veel aandacht. Toch blijft cultuur en in
het bijzonder de kunst met een grote K voor een groot deel van de bevolking een
elitaire aangelegenheid.
Je hoeft niet hoogopgeleid te zijn om van cultuur te
kunnen genieten. Met cultuureducatie zoals het nu gaat, zo is in het land uit
onderzoek gebleken, krijgen we dat elitaire er onvoldoende uit. Daarnaast zien
we ook nog dat er instellingen zijn, waaronder bijvoorbeeld muziekscholen, die
zijn verdwenen. Het college zou meer moeten doen om de deelname aan
cultuureducatie in het onderwijs uit te breiden en ook om de cultuur verder de
democratiseren, dus cultuur voor iedereen als gewoon onderdeel van de
samenleving meer toegankelijk te maken. Tot nu toe zien we te vaak dat onbekend
onbemind maakt. In een tweede motie riepen we op alles in het werk te stellen
om de deelname aan de genoemde ontwikkelingsmogelijkheden binnen kunst en
cultuur voor kinderen vooral uit het basisonderwijs te vergroten.
Beide moties werden met een ruime meerderheid aangenomen.